Union Savoy r.i.p. (ode aan een fiets)
Een bericht in de NRC: ‘In de Amsterdamse binnenstad is je gestolen fiets waarschijnlijk niet ver weg’. Dat is inderdaad ook mijn ervaring, van weliswaar heel lang geleden. Mijn geliefde Union Savoy bleef een jaar zoek om bij toeval in – bij wijze van spreken – mijn achtertuin te worden teruggevonden. Dat was in 1980. Een definitief afscheid volgde pas in 2008.
Het was een cadeau van mijn oma omdat ik naar de brugklas ging: een spiksplinternieuwe herenfiets van het merk Union. Drie versnellingen – Sturmey Archer – en handremmen. Luxer bestond nauwelijks. We hebben het over het revolutionaire jaar des here 1968. In mijn herinnering kostte de fiets maar liefst 225 gulden, Voor mijn arme moeder en ook voor mijn grootouders een vermogen. Onlangs bracht ik mijn Koga sportfiets voor een grote beurt weg en tikte ruim €280,- af voor nieuwe banden, een ketting plus achterblad en wat smeerolie. Daar had je in ‘68 wel twee Unions van kunnen kopen.
Ik hield van mijn gitzwarte Union Savoy, met zijn bij aanschaf veel te grote framemaat. Op de groei gekocht. Het moment van ophalen in de winkel van fietsenmaker Hutter aan het Kuenenplein zal ik nooit vergeten. Daar stond-ie te glimmen, in de zonovergoten etalage van het hoekpand. Meneer Hutter was een zwijgzame doch vriendelijke man. Hij hield de Union stevig vast terwijl ik mijn nieuwe fiets voor de eerste keer beklom. Vervolgens stelde hij de zadelpen zo af dat ik bij de trappers kon: “En dan kom je over een tijdje maar weer langs, dan zet ik het zadel wat hoger.” De Union zou mij eigenlijk altijd net één framemaat te groot blijven, maar reed er niet minder fijn om.
Heel wat kilometers legde ik die eerste volwassen fietsjaren af. Ik reed van Beverwijk naar familie in Odijk en vandaar naar het Brabantse Halsteren, onze vroegere woonplaats. Ook de Afsluitdijk getrotseerd. Regelmatig naar mijn andere grootmoeder in Haarlem. Naar school liep ik meestal, dat was om de hoek. Maar vanaf ongeveer mijn vijftiende wel menig weekend ‘uit’ in Castricum en soms nog verder… Alkmaar, Haarlem, Amsterdam. Alhoewel, eerlijk is eerlijk… toen ik zestien werd verloor de Union het van de brommer, die me toch wat sneller, comfortabeler en vooral stoerder de wereld liet ontdekken. Weer twee jaar later gevolgd door oude auto’s en een Norton motorfiets. Maar de liefde bleef.
Eind 1978 verhuisde ik naar Amsterdam. Het eerste halfjaar vertrouwde ik mijn Union nog niet aan de grote stad toe, bang dat-ie zou worden gejat. Ik liep liever. Maar uiteindelijk moest het er toch een keer van komen. Wat ben je in Amsterdam zonder fiets. Ik woonde in een studentenflat aan het Kattenburgerplein. Voor de deur was volop plek in het fietsenrek, daar speciaal voor ons studentjes geplaatst. Op een winterdag hees ik mijn Union uit mijn Citroën Dyane en plantte hem in het rek. Provinciaal als ik was, had ik nog even niet aan een kettingslot gedacht. Het ringslot moest voor één nacht voldoende zijn, meende ik. Voor de schijn hing ik er ook nog een defect kabelslotje aan.
De volgende ochtend was hij weg. En nee, ik had me niet in de plek vergist. De Union was in geen velden of wegen te bekennen. De eilanden afgestroopt, overal rondgekeken, tevergeefs. Ik miste mijn zwarte herenfiets met zijn gele anti-kernenergie sticker op het achterspatbord. Oma was allang dood en het deed pijn te beseffen dat een of andere onverlaat haar prachtige cadeau had ontvreemd. De praktische kant van de zaak boeide minder. Ik bleef lopen, wat ik al een half jaar deed. Geen probleem, de afstand van Kattenburg naar de faculteit op de Herengracht en de collegazaal van de Oudemanhuispoort was prima te doen met voldoende tussenstops als café De Keijzer, de Druif en de Doelen.
Zo verliep mijn eerste anderhalf jaar in de hoofdstad. Ik liep of nam zo nodig de tram. Dat laatste niet vaak, want in die tijd kon je in Amsterdam nog wel aardig met de auto uit de voeten. Betaald parkeren was lang niet overal ingevoerd. Ik miste de fiets niet zo, tot ik op een vroege voorjaarsochtend ietwat katerig uit het raam van mijn studentenkamer staarde… ik woonde nog aan de achterkant van het gebouw. In het plantsoen achter de studentenflat ontwaarde ik een oude fiets. Dat kwam goed uit, ik was wel weer aan zo’n ding toe. Kinderen hadden hem uit de bosjes getrokken en laten liggen. Ik liep snel naar beneden en herkende, tot mijn verbazing en immense vreugde mijn trouwe Union.
De fietsendief was een jaar eerder niet ver gekomen, of had er al snel geen zin meer in. Zo licht was mijn Union niet om hem op slot makkelijk een eind mee te zeulen… zeker niet met een slok op of nog iets sterkers. Het fietssleuteltje had ik nog liggen. Wat kruipolie en het slot klikte open. Dito de versnellings- en remkabels, al moesten die wel rap worden vernieuwd. Heel veel roest zat er niet eens op de degelijke Union, made in Holland.
Het was inmiddels 1981. Ik verhuisde naar de voorzijde, naar een ruimere kamer met uitzicht op het fietsenrek. Vooral aangeschoten of gedrogeerde arbeidersjongens van Kattenburg zag ik ’s nachts venijnig naar al die studentenfietsen kijken, met blikken van diepe minachting of jaloezie. Maar de zwarte Savoy en ik waren weer verenigd, onafscheidelijk. Ik plaatste hem steeds waar ik hem het veiligst achtte, liefst onopvallend tussen gelijksoortige types. Of juist heel opvallend in ieders blikveld. Ook toen ik verder de stad in verhuisde, eerst naar de Nieuwe Herengracht, daarna de Saffierstraat, de Linnaeusparkweg en ten slotte de Amstel. Tussendoor nog even in een kraakpand aan de Prins Hendrikkade, waar ik mijn geliefde Union niet durfde stallen. Te veel junks.
Het ging goed, tot eind jaren nul van deze eeuw. De Union stond trouw in het fietsenrek voor mijn woonschip, op de hoek bij de Magere Brug. Ik gebruikte hem regelmatig, vooral voor boodschappen en vervoerde er jarenlang mijn zoon mee, in zijn kinderzitje achterop. Kort nadat ik mijn fiets had teruggevonden had ik er een voordrager op gemonteerd, aangeschaft op het Waterlooplein. Niet alleen bijzonder handig voor kratten bier maar ook een esthetisch verantwoorde toevoeging. Tegenwoordig zijn die voorladers wat populairder, maar destijds zag je ze zelden. Mijn Union herkende ik uit duizenden dankzij de licht naar achter hellende voordrager.
Op een ochtend wilde ik hem pakken om ermee naar mijn werk te fietsen. Toen ik bij het fietsenrek aankwam, kreeg ik een van de vele teleurstellingen in mijn leven te verwerken. ‘De meeste mensen deugen’, schrijft de optimistische historicus Rutger Bregman. Maar lang niet allemaal. Er lopen helaas genoeg gefrustreerde, opgefokte low life idioten rond met waarschijnlijk een extréém laag IQ. Alhoewel, bij mij om de hoek zat een studentenhuis. Ook geen fijn volk, om maar eens door te generaliseren. Bij nader inzien was hij op Kattenburg misschien ook wel gejat geweest door een medestudent, met het idee om hem later uit de bosjes te vissen en zich definitief toe te eigenen of te verkopen. Nee, gestolen was hij dit keer niet. De Union stond nog in het rek… of liever lag erin, total loss geschopt. Het frame zo krom als de bochel van Mark Rutte.
Ik ben nog met het wrak naar de fietsenmaker geweest, in de Utrechtsedwarsstraat. Somber schudde de brave man zijn hoofd. “Sorry, die is er geweest. Dat frame krijg je nooit meer recht en al zou het enigszins lukken, dan rijdt je Union nooit meer als voorheen.” Het cadeau van mijn oma was niet meer… kapot geschopt, slachtoffer van zinloos geweld tegen een onschuldige fiets. De Union was veertig jaar mijn maatje geweest, met een korte tussenpauze waarin ik hem ontrouw was en de voorkeur aan sneller vervoer of juist de benenwagen had gegeven. Ik kreeg daar bijna spijt van. Verloren tijd. Om het goed te maken schroefde ik nog wat onderdelen van de fiets, voor ik het frame en de eveneens kromme wielen bij het grofvuil zette. Zo hield ik het schakelkastje en de complete Sturmey Archer-naaf als herinnering. Die had het altijd perfect gedaan, zonder onderhoud. Zo maken ze dingen niet meer. Te duurzaam.
NRC schrijft dat er in Amsterdam jaarlijks tussen de 28.500 tot 80.000 fietsen worden gestolen. Een nogal ruime marge, lijkt me. Een weinig wetenschappelijke gok waarschijnlijk, omdat van slechts 11.000 diefstallen aangifte wordt gedaan. Het verbaast me dat de overwerkte Amsterdamse politie daar überhaupt nog energie in steekt. Toch zou dat kunnen lonen, want wat blijkt: onderzoekers zagen in een steekproef met aan fietsen bevestigde zendertjes dat maar liefst 68 van de 70 gestolen tweewielers in de stad bleven. Hoofdonderzoeker Titus Venverloo in NRC: ‘Vaak hoor je: die vind je nooit meer terug, die fiets is allang naar het buitenland. Maar dat hebben we kunnen weerleggen.’
Hoe dan ook, mijn Union krijg ik er niet mee terug. Liever was hij door een nooddruftig persoon – desnoods een verveelde, bezopen student – gestolen dan zielloos in elkaar geschopt. Eerdere gestolen tweewielers krijg ik evenmin terug. Dat waren er twee om precies te zijn, beide niet in Amsterdam maar in het niet minder criminele Beverwijk. De stoere Union verving een blauwe Peugeot racefiets, jongensmaat. Ook daar was ik natuurlijk enorm trots op, toen ik hem als tienjarige cadeau kreeg. Ook van oma. Bij het Sportfondsenbad gestolen. Die eerste diefstal hakte er zwaar in, schuurde met mijn mensbeeld. En dan was er mijn prachtige, nog geen jaar oude rode Zündapp GTS-50. Uit de berging getild, de ruim 90 kilogram zware buikschuiver, het dikke kettingslot ten spijt. Dat waren duidelijk professionals.
Mijn alleenstaande bijstandsmoeder liet het er niet bij zitten. Van haar relatieve armoe wist ze toch steeds weer genoeg geld over te houden. De Participatiewet bestond nog niet, bijstand werd nog gezien als een recht en een middel om vrouwen onafhankelijk te maken. De PvdA was nog zichzelf en niet de loopbaanmachine van mannetjes als Wouter Bos, Diederik Samsom, Jet Bussemaker en Jetta Klijnsma. Mijn moeder stemde in die tijd nog PvdA – en ik nog steeds. Ze kon absoluut niet tegen onrecht. Haar zoon verdrietig zien trok ze al helemaal niet. Dat emotionele, bijna irrationele verzet tegen onrecht heb ik van haar geërfd. Nooit wijken, nooit de handdoek in de ring, nooit opgeven… desnoods wraak, in welke vorm dan ook. Haar wraak bestond eruit dat ik binnen enkele weken een nieuwe Zündapp mocht uitzoeken, een oranje KS-50. Een allejezus duur ding, maar wat heb ik daar veel plezier van gehad, tot zelfs jaren na het behalen van mijn auto- en motorrijbewijs. Totdat-ie in beslag werd genomen nadat ik met 110 km/uur in het donker een geblindeerd politiebusje op de sluizen bij IJmuiden voorbij stoof.