Argus wekt enige argwaan
‘Juist de hardwerkende, kleine krabbelaars verdienen een boek en een beeld dat hun werk eert zonder het te verheerlijken’, licht voormalig Parool-redacteur Paul Arnoldussen de plaatsing van een ironische ode aan de journalistiek toe, tegenover het vroegere Telegraaf-gebouw aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Argus heet het bronzen beeldje, vernoemd naar Maarten Toonder’s persrat in diens vermaarde Olivier B. Bommel-strips. Een ode aan het vak, meent Arnoldussen in NRC Handelsblad. Eerder een belediging, tenzij Argus slechts een knipoog naar De Telegraaf mag zijn en een sluw uitgedokterd cadeautje aan het zes jaar jonge tweewekelijkse opinieblaadje Argus, waar Paul medeoprichter van is. Toenemende persbreidel wereldwijd, ook in Nederland, verdient een serieuzer monument.
Op het risico af voor zeurkous te worden versleten toch even wat kanttekeningen en zaken op een rij. De stripfiguur Argus verscheen voor het eerst in Het monster van Loch Ness (1948) als riooljournalist, oftewel persrat. Wat dat betreft is de keuze voor het Telegraaf-gebouw als overbuurman geen verkeerde. Toonder’s Argus schreef in zijn Bommel-loopbaan voor de Rommelbode, de Rommeldammer en de Rommeldamse Courant, alledrie van krantenmagnaat O. Fanth Mzn. De vergelijking met de familie Van Puijenbroek ligt voor de hand. Ook na de meeste recent overname c.q. verdere kartelvorming herkennen we in Mediahuis van de Belgische krantenmagnaat G. Ysebaert nog makkelijk de Telegraaf Media Groep. Achter de fraaie Bommeliaanse naam Ysebaert gaat een heuse bovenbaas schuil, een ceo als Stellvertreter van de twee Vlaamse mediafamilies Baert en Leysens, plus nog altijd de Van Puijenbroeks.
De naoorlogse revitalisering van De Telegraaf is een interessante noot in de vaderlandse pershistorie, die zeker een Parool-man als Arnoldussen niet onbekend zal zijn. Als NSB-krant kreeg De Telegraaf na de bevrijding een verschijningsverbod van maar liefst dertig jaar. Daarvan profiteerden de verzetskranten Trouw en Het Parool en ook linkse dagbladen als De Waarheid en Het Vrije Volk. De laatste kranten waren direct na de oorlog zelfs de grootste van Nederland, met het sociaaldemocratische Vrije Volk op de eerste plek. Dat konden de conservatief-katholieke Van Puijensbroeks en nog wat gelijkgestemde rijkelui natuurlijk niet over hun kant laten gaan. Er moest zo snel mogelijk een rechts tegengeluid komen, om het volk te mennen. Met de juiste Haagse connecties en politieke steun lukte het ze om De Telegraaf al in 1949 opnieuw te laten verschijnen. De rechts-populistische formule van voor de oorlog wordt voortgezet, met nog meer amusement en nimmer vies van roddel, achterklap en een leugentje om bestwil… standaard in belang van het conservatieve, bezittende deel der natie. De Van Puijenbroeks mogen rustig de Murdochs (o.a. Trump-spreekbuis Fox) van de Lage Landen genoemd worden.
Toch is Argus voor De Telegraaf wel erg veel eer, zelfs met een knipoog. In de Bommel-strips volgde Toonder’s persrat ook de bovenbazen met scherpe pen, iets waar De T. zich hoogstzelden op laat betrappen. Argus dan als voorwerp van eerbetoon, het tweewekelijkse gezelligheidsblaadje van wat gepensioneerde hoofdstedelijke journalisten. NRC recenseerde Argus eens als ‘een opmerkelijke mengeling van vrolijke en serieuze pensionado-journalistiek, met af en toe wat onvermijdelijk geneuzel’. Mooie omschrijving, waarin alleen het adjectief sympathiek ontbreekt. Want dat is het blaadje van Paul Arnoldussen en de zijnen zeer zeker, en dat zet ook meteen te denken. Is er in de Nederlandse persmarge nog wel ruimte voor iets anders, iets minder braafs? Aan ultra-rechtse populistische en nihilistische media, die de journalistiek eerder geweld aan doen, geen gebrek. Maar verder? Oké, De Correspondent, Follow the Money en Investico zijn een verrijking, maar met hun beperkte bereik geen serieuze bedreiging voor de macht. Verder vooral veel opinie, weinig echte journalistiek.
Eerder genoemde kartelvorming is een feit. De Nederlandse pers is grotendeels in handen van twee, nota bene Vlaamse mediahuizen. Het resultaat is een perswoestijn, met inderdaad hier en daar wat bloeiende vegetatie zoals voornoemde onderzoeksjournalistieke websites en still going strong De Groene Amsterdammer, de Volkskrant, NRC en Trouw. Kleine redacties vaak, met in de regel goed betaalde redacteuren in vaste dienst, aangevuld met slecht betaalde freelancers. En dan zijn er de titels waar ook de vaste ploeg van een bescheiden honorarium moet rondkomen, zoals bij De Groene, de websites en niet te vergeten in de lokale verslaggeverij. Vooral daar is de kaalslag zo goed als compleet.
Nee, dan de Nieuwezijds Voorburgwal van weleer, de Nederlandse Fleetstreet, met zijn goed gevulde redactiekantoren aan weerszijde van de brede straat. Sommige namen – hier al genoemd – leven voort, andere zijn verleden tijd zoals De Standaard, De Tijd en het Algemeen Handelsblad (de Amsterdamse poot van het latere NRC Handelsblad). Aan de andere kant van het Rokin, in de Nes, zetelde nog zo’n verloren titel: het Amsterdams Stadsblad (Weekmedia), v/h Wiering’s Weekblad – gesneuveld bij de allereerste Vlaamse overname, die van Het Parool dat met Weekmedia één bedrijf vormde onder de paraplu van de vroegere Perscombinatie. Ook deze geschiedenis kent Paul Arnoldussen als geen ander. Het contrast met nu kan niet groter. Knipoogt de bronzen rat – de Argus-redactie meende overigens zeker te weten dat Toonder een muis had getekend – naar de roemruchte geschiedenis van de straat, slechts voortgezet door een pensionado-initiatief dat zijn naam heeft ‘gejat’?
Kleine krabbelaars
Er valt wel meer op te merken bij de toelichting die Arnoldussen in NRC geeft. Onder de kop ‘monument voor de journalistieke krabbelaar’ snoeft Paul: ‘De sterverslaggevers, dat zal wel, die worden wel herdacht. Juist de hardwerkende, kleine krabbelaars verdienen een boek en een beeld dat hun werk eert zonder het te verheerlijken.’ Klinkt loffelijk, maar hier moet ik toch even van slikken, als daadwerkelijk journalistieke krabbelaar, ooit bij het Amsterdams Stadsblad – waar menig collega van Arnoldussen zwaar op neerkeek, want dat was maar een huis-aan-huisblad, een soort Rommelbode. Daarna veertien jaar als hoofdredacteur van het immer noodlijdende hoofdstedelijke MUG Magazine. Meer lezers dan Het Parool, maar toch nauwelijks een bespreking waard door zichzelf veel hoger geplaatste ‘echte’ journalisten. Ook mijn vertrek ging ongemerkt. Want MUG is nu eenmaal gratis en gemaakt voor de sociaal-economische onderkant van Amsterdam, het Mokum waar ook een krant als Het Parool in de regel geen boodschap aan heeft, anders dan via de goede doelen-rubriek Amsterdammer helpt Amsterdammer. Saillant: ook MUG Magazine hield enkele jaren kantoor aan de Nieuwezijds, zij het een flink eind verderop en op slechts een halve etage in een verzamelpand.
Zelf is Paul Arnoldussen, voor wie ik – voor alle duidelijkheid – zeer veel waardering heb, bepaald geen kleine krabbelaar. Bij zijn oude uitgever Het Parool/Weekmedia was hij goed voor een riant salaris conform de landelijke dagblad-cao, met navenante pensioenvoorziening. Volledig verdiend, daar niet van. Ook toen de uitgever al jarenlang noodlijdend was en de voorheen verzetskrant mede door Weekmedia – waar men op de Parool-redactie toch een beetje op neerkeek – in leven werd gehouden, bleven de beloningen op niveau. Journalistieke krabbelaar… nou nee, niet echt. Bij zijn generatie mazzelaars past eerder die andere karakterbeschrijving van persrat Argus en ‘alles wat bij het vak hoort’: ‘…opportunistisch, tikkeltje onbetrouwbaar, energiek, niet te abstract denkend.’ Een tikkeltje elitair ook, niet vies van een sterke nestgeur. Ons kent ons – neem alleen al de ruime aandacht die Argus in NRC krijgt – en zie daar als buitenstaander maar eens tussen te komen. Kritiek niet welkom.
Terug op de Nieuwezijds, waar schuin tegenover het voormalige Telegraaf-kantoor een bronzen persrat de journalistiek in den brede moet eren. En waarom niet? Als er één vak niet zwart-wit is, is het wel de journalistiek. Neem Marten Toonder. De geestelijk vader van Argus werkte tijdens de oorlog voor de Telegraaf en was lid van de Kultuurkammer. Ook Toonder werd na de oorlog veroordeeld wegens collaboratie, maar uiteindelijk gerehabiliteerd en zelfs geëerd met het Verzetsherdenkingskruis. Toonder’s collaboratie was een dekmantel voor zijn verzetsdaden. Hij tekende anti-Duitse spotprenten voor andere bladen, vervalste stempels voor het verzet en runde een illegale drukkerij. De eerlijkheid gebiedt overigens te melden dat Toonder zeker niet de enige Telegraaf-medewerker – op en buiten de redactie – was die zich niet neerlegde bij zijn NSB-bovenbazen.
Als ik straks langs de bronzen persrat wandel, bijvoorbeeld op weg naar het fameuze oude mannen-journalistencafé Scheltema of een stuk verderop De Zwart, zal ik vertederd glimlachen én hopen op ooit een echt eerbetoon aan de journalistiek, aan de lokale krabbelaars en freelancers zowel als aan de succesvolle en wel goed beloonde nieuwsmakers van nieuwsmedia als de Volkskrant, NRC, Trouw, Een Vandaag, NOS Journaal, RTL Nieuws en… ach ja, waarom niet, ook De Telegraaf. S.v.p. geen stripfiguur maar een serieuzer monument, passend bij een tijdgeest waarin steeds minder ruimte lijkt voor onafhankelijk denkende, kritische journalistiek. Een monument als waarschuwing, want vrijheid van pers is allesbehalve een vanzelfsprekendheid. Politieke, ideologisch/religieuze en economisch krachten bedreigen ons vak continu.